Bij het begin van de middeleeuwen wist de Merovingische koning Clovis (Lodewijk) de Salische Franken te verenigen en gans de Romeinse provincie Gallië te veroveren. Hij werd de eerste Frankische koning.
Rond het jaar 500 gebeurde er iets heel belangrijks in onze “Vaderlandse Geschiedenis”: Clovis bekeerde zich tot de katholieke godsdienst en liet zich dopen. De kerstening van Europa was begonnen. We zijn nog eeuwen te vroeg voor een vrije godsdienstkeuze. In die tijd was de godsdienst van de koning meteen de staatsgodsdienst en werd opgelegd aan alle inwoners van zijn rijk. Het Katholicisme zal in grote delen van Europa staatsgodsdienst blijven tot keizer Jozef II (de Keizer-Koster) dit in 1780 afschaft.
Aan het ontstaan van onze kerk is een legende verbonden.
Deze verscheen voor het eerst in 1858 gedurende 11 afleveringen in het Dendermondse zondagsblad “’t Ros Bayard” en nadien in boekvorm, onder de titel: “De oorsprong van het Hoofdaltaar der Kerspelkerk van Schellebelle”. De legende verhaalt de belevenissen van ridder Hugo Papejans De Morchoven, heer van de heerlijkheid Ertbrug.
Tijdens het Ancien Régime vormde Schellebelle samen met Wanzele één bestuurlijke eenheid die was opgesplitst in derden. De hoofdheerlijkheid bestond uit de twee derden en noemde “Schellebelle-Wanzele”, het andere derde - met een eigen meier - bestond uit verschillende enclaves binnen Schellebelle en was onder voogdij van de heerlijkheid Ertbrug.
Als overtuigd christen nam hij deel aan de vierde kruistocht (1202 tot 1204), maar op de terugweg werd hij door Saraceense zeerovers gevangengenomen en opgesloten.
Hugo Papejans was een zeer godsvruchtig man, zo slaagde hij erin om, in gevangenschap, de dochter van de moslimhoofdman te bekeren. Jarenlang kwijnde hij weg in diens kerker. Op een dag beloofde hij aan God een kerk te bouwen op de plaats waar hij het eerst zijn geliefde Schellebelle zou terugzien. Daarop werd hij - op een kerstnacht - door een engel uit zijn boeien bevrijd, door de lucht meegevoerd en thuis aan de oevers van de Schelde neergezet.
Uit dankbaarheid liet hij op die plaats de kerk bouwen.
Het gaat hier natuurlijk om een fantasierijk en fantastisch verhaal. De familie Papejans De Morchoven kwam maar in 1759 in het bezit van de heerlijkheid Ertbrugge en in de familie komt de voornaam Hugo nergens voor, daarenboven staat het gebouw niet op het grondgebied van deze heerlijkheid. Tevens dateert de vroegste vermelding van onze kerk uit 1019-1030 (2), dus al ruim 180 jaar vóór de vierde kruistocht en bovendien had de Schelde haar huidige stroombedding toen nog niet en stond het gebouw (zeer waarschijnlijkheid) niet langs de Schelde. Maar deze legende verwijst wel naar de heilige Gaugericus (Goorik) die tot 1681 de patroonheilige van onze parochiekerk was. Deze heilige zou door gebed vele gevangenen uit (moslim)kerkers verlost hebben.
Het boek “De kerk in de middeleeuwen” vermeldt dat in de 7de eeuw op deze plaats Romeinse voorwerpen gevonden werden. Was dit ter gelegenheid van het oprichten van een kerkaltaar? Daar hebben we het gissen naar.
De alleroudste vermelding van de kerk (en meteen van Schellebelle) die we terugvonden, komt uit de bedelbrieven van 1019-1930, die abt Othelbold van de Sint-Baafsabdij schreef aan gravin Otgiva van Luxemburg, echtgenote van Boudewijn de vierde, graaf van Vlaanderen (2). In die bedelbrieven probeert de abt grote stukken grond terug te krijgen die in de 10de eeuw werden geüsurpeerd (toegeëigend) door lokale heren. In het geval van Schellebelle door de heren van Dendermonde.
(…) Item, Bella vicum, cum ecclesia et omnibus appendiciis.
Item, het dorp Bella met de kerk en al haar aanhangsels.
Daarnaast vermelden ook Frans De Potter en Jan Brouckaert in hun geschriften, dat in die fameuze bedelbrieven te lezen staat dat “de kerken van Uitbergen, Schellebelle en Massemen door de Noormannen geüsurpeerd zijn” (3).
Vanaf 820 komen de Noormannen onze stromen en rivieren opgevaren. Tussen 840 en 860 wordt Vlaanderen voortdurend overvallen en vanaf 879 houdt ‘het grote leger’ grote delen van Vlaanderen bezet.
Begrijp uit die teksten dat het hier niet over een kerkgebouw gaat, wel dat de Noormannen en heren van Dendermonde zich gronden en inkomsten van de kerkgemeenschap hadden toegeëigend. Natuurlijk deed de abt van Sint-Baafs hierover zijn beklag, de abdij was een gedeelte van haar inkomsten kwijt. Hieruit kunnen we veronderstellen dat, daar waar er een kerkgemeenschap was die inkomsten had, er ook een bidplaats of kerkaltaar zal bestaan hebben.
In het begin van de christianisatie waren de meeste landheren volle eigenaar van het kerkgebouw. Men sprak dan van “eigenkerk” of “domaniale kerk”. Als eigenaar had die landheer het recht om bij de bisschop een geestelijke voor te stellen die de kerkvoogd moest aanvaarden en aanstellen. Dit werd patronaatsrecht genoemd. Naast de blijvende zorg voor de nodige inkomsten tot onderhoud van de priester en kerkgebouw, moest de dorpsheer in dit geval ook voor de armenzorg instaan.
Om hierin allemaal te kunnen voorzien beschikte de parochie - volgens de voorschriften van Karel De Grote (eind 8steeeuw) - over de inkomsten van de tienden: 10% belasting op graan en op zowat alles wat verkocht werd. Daarvan moesten wel het kerkgebouw, de pastoor en de armenzorg onderhouden worden.
Vanaf de 14de eeuw werden de kerken stelselmatig overgedragen aan de bisdommen. Zo werd de “eigenkerk” van Schellebelle in die tijd overgedragen aan het bisdom Kamerijk (4).
In 1210 is er een geschil over “de visserij en de veerpont over de Oude Schelde” (5).
Die “Oude Schelde” - de huidige Bellebeek - was toen aan het dichtslibben. Oorspronkelijk maakte de Schelde daar een grote noordelijke bocht naar Kalken en boog dan verder af naar Wetteren.
Het feit dat die meander aan het dichtslibben was duidt erop dat de Schelde al vroeger op een natuurlijke manier haar stroombedding verplaatst had en daar zullen wel een paar jaar overheen gegaan zijn. Het is niet zo verstandig een gebouw vlak naast een onbedijkte stroom te plaatsen, want - zoals verder nog zal blijken - is de Schelde er verantwoordelijk voor dat in 1826 een gedeelte van de kerk op instorten staat en moet afgebroken worden.
Ook in zijn visitatieverslagen (1623 - 1654) maakt bisschop Triest herhaaldelijk melding van de ondermijnende invloed van het Scheldewater en het gevaar voor instorting (6). Eveneens blijkt uit een document van 1787, dat bij de lasten waer mede de kercke verbonden is ook het onderhoud van de Scheldeoever achter de kerk begrepen is (7):
In de loop der jaren heeft onze kerk verwoesting, plundering, brand, instorting, afbraak, uitbreiding, blikseminslag en diefstal doorstaan.
Vooral de godsdienstoorlogen van de 16de eeuw waren rampzalig.
- De basisstructuur van onze kerk, zoals die er nu uitziet, werd gelegd in de 14de eeuw. In oorsprong was het een éénbeukig gebouw met twee kruisvleugels en een vieringtoren. De klokkentoren is nog origineel en is 45 meter hoog (4).
- Op 26 augustus 1567 trok een bende krijgsvolk van 3000 man plunderend door ons dorp. Hierbij mishandelden ze de bevolking en brachten aan de kerk, huizen en gewassen veel schade toe (3).
- Op 6 oktober 1580 werden de Malcontenten (katholieke edelen die de Spaanse kroon trouw bleven) door de Gentse Calvinisten uit het “Bellekasteel” verdreven, waarna de ganse dorpskom, kerk en pastorij werden platgebrand. Naar we vermoeden stond van de kerk alleen de toren en de muren van het koor nog overeind (3).
- In 1587 vielen twee compagnieën Duitsers ons dorp binnen. Ze stormden met geweld de huizen en pastorij binnen, braken de kerkdeuren open en roofden alles wat waarde had (3).
- In 1601 hing er een klok in de toren, zeer waarschijnlijk de huidige kleine ‘Angelusklok’. Toenmalig kerkmeester Pieter vanden Abbeele ontving dat jaar twintig schellingen groot om de klok te luiden. Noch ghegheven aenden selven om de clock te betaelen xx sch gr (8).
- De inventaris van het kasteel, opgemaakt in 1696, vermeldt een octrooi voor de herstelling van de kerk van Schellebelle in het jaar 1612, voor 400 pond groot van de hoogedele Aartshertogen Albrecht en Isabella. De uitvoeringsbesluiten werden van kracht in de zomer van 1613 (9).
- In het visitatieverslag van 1623 schreef bisschop Triest dat de kerk nog maar gedeeltelijk hersteld was. Ook nog coemiterium bonum et amplum sed videtur retro chorum absorberi a flumeni Schaldi. (Het kerkhof is goed en ruim maar achter het koor schijnt het afgevreten te worden door de stroming der Schelde). En later coemitaerium et ecclesia minantur ruinam qui(a) ejus fundus absorbetur a flumine. (Het kerkhof en de kerk worden bedreigd door instorting omdat de grond opgeslokt wordt door de stroom). Ook uit de volgende verslagen bleek dat het kerkgebouw en het kerkhof zich in een abominabele toestand bevonden (6).
Hij vermeldde ook dat er een torenuurwerk was en dat was in die tijd toch zeer uitzonderlijk, de meeste dorpskerken hadden dat toen nog niet.
- In de “Beschryvinghe van de Stadt ende Landt van Dendermonde”, Jacobus Maestertius (1646), is de oudste gekende afbeelding van onze kerk te zien.
Het is een dorpszicht genomen vanop de Aard en de weergave is niet correct. Bij dergelijke uitgaven was het destijds vooral de bedoeling om het boek met mooie platen te versieren en was een exacte afbeelding van de toestand ter plaatse niet de hoofdzaak.
We gaan ervan uit dat de weergave van het gebouw wel min of meer juist is. Hierbij valt op, dat vóór het koorgedeelte nog een kleine vieringtoren staat. We weten dat die er vroeger stond, maar nog niet exact wanneer hij is afgebroken. Ook valt duidelijk op dat het middengedeelte veel lager is.
Het dak van de kerk was dus nog niet volledig hersteld.
- Twaalf jaar later is, op de weergave van het meetboek, het dak wel volledig hersteld en de vieringtoren verdwenen.
- In 1675 werd de kerk met een zuiderbeuk (kant Dorp) vergroot in Lediaanse zandsteen. De gewone ingang bevond zich toen in het midden van die beuk (4).
- In 1681 werd de kerk heringewijd. We veronderstellen dat het gebouw toen (100 jaar na de verwoesting) volledig hersteld was (3).
We kregen ook een nieuwe patroonheilige: Johannes de Doper.
- In 1697 werd er nog maar eens zwaar gevochten aan het kasteel: Brandenburgers werden door de Fransen uit het kasteel verjaagd. Terug was er heel wat schade aan het kasteel, de kerk en de huizen op het Dorp (3).
- In 1724 was er een orgel. Pieter van Nuffel kreeg een vergoeding van 14 pond om het orgel te bespelen en het kerkuurwerk op te winden (…) aen meestere pieter van nuffel van veerthien ponden grooten jn voldoenynge van het jaer 1724 over het spelen van d’orgele en het opwinden van dorlogie (…) (11).
- In 1738 deed de vierschaar een verzoek aan het hospitaal Ganthois te Rijsel om een grote klok in de toren te hangen.
Het hospitaal Ganthois was een hospitaalklooster op de Compostellaroute, in 1462 te Rijsel gesticht door de Gentenaar Jean Ganthois.
Omdat hieraan geen gevolg gegeven werd besloot de raad op 7 augustus 1738 om een proces in te spannen. Het hospitaal Ganthois was in Schellebelle de grote tiendenheffer en had derhalve de verplichting om op dit verzoek in te gaan en om voor de nodige financiering in te staan (12).
Het zal nog ruim 50 jaar duren vooraleer de klok er komt.
- In 1776 werd een nieuw kerkorgel geïnstalleerd. Het werd gebouwd door Pieter en Lambertus Van Peteghem, familieleden van gerenommeerde orgelbouwers (4).
- Uit een tekening van 1783 blijkt dat de ingang in het midden van de zuidbeuk dichtgemetseld is en naar de zijkant verplaatst werd (13). Deze ingang functioneert sindsdien als hoofdingang.
- De grote kerkklok werd op 28 juni 1792 gegoten door meester Jozef Simon van Bergen ten laste van het hospitaal Ganthois. In 1921 vertoonde ze een barst en werd te Leuven hergoten voor de som van 3.200 Bef. (14).
- In 1795 werden de Zuidelijke Nederlanden ingelijfd bij Frankrijk. De kerkelijke goederen werden in beslag genomen en priesters moesten een eed van trouw aan de Republiek zweren. De toenmalige pastoor, Petrus Cornelis de Rongé, weigerde.
Uiteindelijk sloot in 1801 de Franse keizer Napoleon Bonaparte een overeenkomst met de paus (het concordaat van 15 juli 1801, afgekondigd op Pasen 1802). Hierin werd overeengekomen dat alle kerkelijke bezittingen staatseigendom bleven maar de nog bestaande kerken aan de bisdommen teruggegeven werden. Bij die gelegenheid werden de bisdommen en dekenijen heringericht en kwam de parochie Schellebelle bij de dekenij Wetteren (15).
- Door het ondermijnende Scheldewater dreigde in 1826 de noordelijke kruisbeuk in te storten zodat men die dringend moest afbreken. Op bijgaande kaart uit 1826 (16) is duidelijk te zien dat de rechter Scheldeoever toen nog niet bedijkt was. Er was zelfs nog een grote inham die tot aan het dorpsplein reikte. Daarna, in 1828, werd een grotere zijbeuk aan de kerk gebouwd. In 1844 - nog geen twintig jaar later - was het weer zover. De Kerkfabriek besloot om het aanliggende gedeelte van de oude kerkhofmuur af te breken en het steengruis langs de zijbeuk te storten. In 1849 was er andermaal instortingsgevaar. Er kwam een houten staketsel om de beuk te stutten. Bij springtij stroomde het Scheldewater langs de kerkmuur (17).
- Woensdag 4 september 1867 sloeg de bliksem in op de kerktoren. Aan de zuidkant werden schaliën en dakplanken weggerukt en op het doksaal werd een balk verbrijzeld. Schade ongeveer 1.000 Bef. De kerk was niet verzekerd (14).
- De nieuwe sacristie werd gebouwd in 1866. Op 20 december 1866 is er melding van een inbraak in de nieuw sacristy. Er werden kerkgewaden gestolen ter waarde van 90 Bef. (18).
- Op zondag 15 juli 1866 werd de kruisweg, geschilderd door Mr Zorgeloos te Gent, plechtig ingehuldigd. Hij werd geschonken door het echtpaar Bernard Van Damme - Ursula Matthys en kostte samen met de kaders ongeveer 1200 Bef. (14).
- In 1871 liepen de kosten voor de kerkfabriek hoog op. Er werd in de middenbeuk een nieuwe marmeren vloer gelegd, de oude werd naar de OLV-kant verplaatst, de communiebank werd aangepast, gepolierde trappen aangebracht enz.. Kostprijs 1781,38 Bfr. Het echtpaar Bernard Van Damme - Ursula Matthys schok 1000 Bfr. (14).
- Het huidig torenuurwerk werd in 1898 vervaardigd door Pieter Vertongen uit Oudegem (14).
- In 1904 werd het klein portaal aan de ingang langs de zuidbeuk aangebouwd, naar men zegt met afbraaksteen van “De Mote” (de witstenen duiventoren van het vroeger kasteel van Ertbrug). In 1927 werd het portaal herbouwd en werd een beeldje van Sint-Cornelius in een nis boven de ingangsdeur geplaatst.
In dit portaal bevond zich vroeger een kevie waarin offerdieren voor Sint-Cornelius geplaatst werden. Deze dieren werden dan na de hoogmis bij opbod verkocht en de inkomsten werden besteed aan de eredienst van de heilige. De kevie verdween in 1969 (4).
- In de 1ste WO werden de toenmalige glasramen vernietigd door Duitse granaten.
Tussen 1922 en 1940 werden nieuwe gebrandschilderde glasramen aangebracht, allemaal geschonken door de belangrijkste Schellebelse families (14).
- Op 28 mei 1923 werden rond het kerkhof zes staakkapelletjes ter ere van Sint-Cornelius geplaatst. Deze werden in 1936 naar Sint-Cornelius Horebeke overgebracht en vervangen door zes nieuwe kapelletjes met beeldhouwwerk in witte zandsteen.
- Op 7 augustus 1926 vond er een aanbesteding plaats om de dakbedekking van de kerktoren te vernieuwen. Kostprijs: 7.544,82 Bef. (14).
- In de 2de WO werd op 27 september 1943 de grote kerkklok door de Duitsers gestolen om er kanonnen van te maken. Ze kwam niet meer terug. De huidige grote klok werd door de firma Michaux te Leuven gegoten, weegt 1045 kg en is in augustus 1948 plechtig ingewijd (14).
- In 1956 werd achter de kerk een bijkomend kerkhof aangelegd, tevens beoogde men hierdoor de noorderbeuk beter tegen het Scheldewater te beschermen. Er werd massaal puin en grond aangevoerd en de Scheldeoever werd opgeschoven en verstevigd. Het nodige materiaal hiervoor kwam ter beschikking bij de vernieuwde aanleg van de Bruinbekestraat.
- In 1956 en 1965 werden renovatiewerken uitgevoerd. De plannen om het dak te vernieuwen werden getekend door architect Valère Raman uit de Wettersestraat.
- In 1964 werd de torenhaan vervangen. De nieuwe haan is vervaardigd uit roodkoper belegd met bladgoud en werd gemaakt door smid André Tavernier uit de Hoekstraat.
- Ook in 1964 werd elektrische verwarming aangelegd door de Firma Flandria uit Schellebelle. Sinds 1940 werd de kerk verwarmd met kolen.
- In april 1987 werd de verzilverde godslamp ontvreemd en niet meer teruggevonden. Ook twee obiits (rouwborden) zijn uit de kerk verdwenen.
- De doopvont stamt uit 1600, heeft een hardstenen sokkel, een bekken uit Balegemse zandsteen en een sierlijk bewerkt Byzantijns koepelvormig koperen deksel.
- De biechtstoel in de noorderbeuk dateert uit ca. 1679. Het is een barok eikenhouten meesterwerk met een sterk uitgewerkte kroonlijst in houtsnijwerk, vier getorste zuilen en onderaan de vier kerkleraars in bas-reliëf.
- Het hoofdaltaar vertoont in een indrukwekkend geheel een kunstvol gebeeldhouwde “Kroning van Maria”, dat waarschijnlijk voor de Sint Jacobskerk van Gent bedoeld was en een verguld draaitabernakel uit 1750 met drie nissen. Om dit altaarstuk te kunnen plaatsen moesten twee vensters in het koor dichtgemetseld worden.
- Het Van Peteghem-orgel uit 1776 heeft nog steeds zijn oorspronkelijk fronton.
- De eikenhouten preekstoel stamt ook uit de 18de eeuw en is uitgevoerd in kunstig baroksnijwerk. De kuip rust op een houten beeld van Sint Cornelius en op de zijkanten staan afbeeldingen van de vier kerkvaders en de symbolen van de vier evangelisten uitgebeeld in bas-reliëf.
- De communiebank bestond uit zes delen, uitbundig versierd met gotisch houtsnijwerk, en werd in 1873 vervaardigd door Pierre Dumont uit Brugge.
- Beide zijaltaren werden begin 19de eeuw geplaatst. Het zijn identieke portiekaltaren in Korintische stijl.
- Er zijn nog een veertigtal cultusobjecten waarvan de acht meest waardevolle uit zilver of verguld zilver vervaardigd zijn. Deze worden in een brandkoffer bewaard.
Daarnaast hangen nog drie schilderijen en een fresco in de kerk.
- Het meest waardevolle doek is “De aanbidding der Wijzen” en hangt achteraan in de zuidelijke zijbeuk. Het is afkomstig uit het atelier van Gaspar de Crayer, een leerling van Pieter Paul Rubbens.
Dit schilderij is hoogstwaarschijnlijk na de opheffing van het klooster van “Tussenbeek” naar de kerk van Schellebelle overgebracht.
Tussenbeek was een Norbertinessenklooster dat zich op de grens tussen Schellebelle en Wanzele bevond, op 6 mei 1783 werd afgeschaft en volledig ontmanteld.
Rond 1930 werd dit schilderij door een heler aan een Brussels bankier te koop aangeboden. Deze rook onraad en de verkoop ging niet door (19).
- Het doek “O.L. Vrouw en Sint Dominicus” hangt in de doopkapel en dateert uit 1822. Het is geschilderd naar het werk van Gaspar de Crayer door een onbekend meester.
- De “Aanbidding der Herders” hangt als altaardoek in de noordelijke zijbeuk. Het werd in 1938 op doek gezet door Andreas Bosteels en bij testament door Alice Gyselinck, weduwe van Louis Matthys, aan de kerk geschonken.
- Op de triomfboog, aan de zoldering tussen de middenbeuk en het koor, is in 1938 een fresco aangebracht dat de H. Drievuldigheid voorstelt. Het is van de hand van Oreste Bauwens.
- Ook op diverse plaatsen in de midden- en zuidbeuk zijn onder het pleisterwerk muurdecoraties teruggevonden.
De kerk werd een eerste keer als monument geklasseerd op 3 juni 1927, maar toen bleek dat de noorderbeuk niet aan het lastenboek voldeed werd het besluit ingetrokken.
Uiteindelijk werd de klassering op 27 september 1962 hernieuwd.
………………………………………………………..
(1) Zondagsblad “ ’t Ros Bayard” (eerste aflevering op 14 maart 1858).
(2) De brief van abt Orthelbold aan gravin Otgiva, Léon Voet, 1949.
(3) Geschiedenis van de Gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen. Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1890.
(4) De Parochiekerk van Schellebelle. Adolf Uyttenhove, 1997.
(5) Overeenkomst tussen de heer van Dendermonde en Arnulf Hiele, heer van Schellebelle, 1210. (AR FM 78 - 2633).
(6) Itinerarium visitatonium Antonii Triest episcopi Gandavensis, Leuven 1976.
(7) Inkomsten en lasten van pastorij en kerk, 1787. (R. v. Vl. 31842).
(8) Tiende Ertbrug, (Archief Conny, AR 156 - 254).
(9) Quotboek Ertbrug, (RA FM 78 - 2643).
(10) Landmeterboek (AR 156 - 253).
(11) Resolutieboek (AR 156 - 246).
(12) Resolutieboek (AR 156 - 10).
(13) Opmeting baracque, 1783 (AH 75055).
(14) Matthys, familiekroniek, (AH Mappen).
(15) Parochieregister 1803.
(16) Kaarten en Plans, 1826 (RAG nr. 77-9)
(17) Nota’s Joseph Schampheleer.
(18) Gemeente Archief Schellebelle, 1866.
(19) “Langs Schelde en Durme”, 1986.
Foto’s: Archief heemkring.