Franciscus Renatus Bontinck (Schellebelle, 16 augustus 1920 – Halle, 20 april 2005), missionaris van Scheut, historicus van Congo en Afrika, professor aan de universiteit van Lovanium, Kinshasa.
Jeugd in het interbellum
Frans Bontinck was de jongste van acht kinderen in het gezin van landbouwer Raymond Bontinck en strijkster Pelagie Drieghe.
Zijn vroege jeugd voltrekt zich in de beslotenheid van zijn geboortedorp, binnen de door kerk, school en ouders getrokken krijtlijnen van geloof en arbeid. Toch hoort hij al jong de lokroep van een wijdere wereld. De treinen die aan zijn geboortehuis voorbijsnellen en de gretige lectuur van boeken uit de dorpsbibliotheek roepen in hem het verlangen naar verre landen op. Hij is pas elf als die verte tastbaar wordt wanneer zijn oudste zus Maria als missiezuster in Antwerpen de boot naar Congo neemt. (Hij zal haar pas 28 jaar later terugzien bij een bezoek aan haar missiepost in Burhale.)
Op advies van een onderpastoor sturen zijn ouders hem in 1933 naar het internaat van het Sint-Antoniuscollege in Ronse. Na een voorbereidende klas en een eerste jaar in de handelsafdeling vindt hij daar met enige vertraging een spoor dat hem beter past: de Grieks-Latijnse humaniora.
Op 26 oktober 1936 spreekt pater Joseph Raskin, propagandist van Scheut, in het college over de harde Chinese missie van Scheut. Kennelijk ligt hier de oorsprong van Bontincks missionair engagement.
Student in Scheut, Leuven en Rome
In september 1939, een week nadat Duitsland Polen is binnengevallen, meldt Frans Bontinck zich in het noviciaat van de scheutisten.
Tijdens de bezetting studeert hij in Scheut en Leuven filosofie en theologie en wordt hij klaargestoomd voor de Chinese missie van Scheut.
Tussendoor schrijft hij twee in China spelende missieverhalen voor de jeugd: De jongen van T’ie-Ko-Tan-Koe (1946) en Klein-Brugge houdt stand (1947).
Op 27 januari 1946 wordt Bontinck in de kapel van Scheut priester gewijd door Mgr. Suenens. Omdat zijn moeder zwaar ziek is, wordt zijn eremis in Schellebelle uitgesteld tot 23 april.
Intussen belet de opkomst van Mao Zedong zijn uitzending naar China. Noodgedwongen heroriënteren zijn oversten zijn loopbaan. Ze sturen hem naar de Gregoriana, de pauselijke universiteit in Rome, om een doctoraat in de Kerkgeschiedenis te halen. Dat doet hij met een studie over de in de 17de en 18de eeuw in het Vaticaan gevoerde strijd over het gebruik van het klassieke Chinees als liturgische taal. (Een herziene Franse vertaling verschijnt in 1962, net op tijd om op het tweede Vaticaanse concilie de discussie over de vervanging van het Latijn door de volkstaal te stofferen.)
Leraar in Bolongo
In 1950, negentien jaar na zijn zuster, vertrekt ook pater Bontinck vanuit Antwerpen naar Congo. Daar wordt hem nog een korte terreinervaring als reispater in het evenaarswoud gegund. Vervolgens wordt hij zeven jaar lang poësis- en retoricaleraar in het kleinseminarie van Bolongo. Hij geeft er in zijn eentje zowat alle vakken, ook de exacte, en ontpopt zich tot een geliefd mentor.
Onder zijn studenten zijn talrijke toekomstige priesters, bisschoppen en zelfs de tweede inlandse aartsbisschop van Kinshasa, kardinaal Frédéric Etsou. Hij kan er ook zijn sluimerend literair talent weer activeren, zoals altijd in dienst van de missionering. Deze keer schrijft hij toneelstukken, apologetisch en educatief van aard. Een aantal van zijn spelen theatraliseert de grote kerkelijke feesten, de andere zijn moraliserende ‘inlandse’ stukken. Een ervan is zelfs een klucht: Molumba (De opschepper).
Alles bij elkaar gaat het om ruim een dozijn avondvullende stukken, eerst nog in het Frans geschreven, maar na een paar jaar rechtstreeks in het Lingala. Hij regisseert ze ook zelf en zijn leerlingen vertolken alle personages, ook de vrouwen. Het grootste succes kent De dood van Songolo, een Congolese variant van het Middelnederlandse Elckerlyc.
Pater Bontinck sticht ook een oud-leerlingenblad, Bolongo Etoile. Hij is er twee jaar lang de bezieler van.
Professor in Lovanium, Kinshasa
In 1957 krijgt pater Bontinck een nieuwe opdracht in Lisala. Hem wordt gevraagd een college op te richten. Hij geeft het de naam Sint-Thomas-Moruscollege,
Maar nog voor het echte werk begint, roept Rome hem naar de nog jonge universiteit Lovanium in Kinshasa om er Kerkgeschiedenis, Patrologie en Dogmageschiedenis te doceren. In 1966, bij de oprichting van een nieuwe afdeling Geschiedenis krijgt hij nog meer leeropdrachten. Als vanzelf begint hij zich steeds meer op de geschiedenis van Congo en Afrika te richten.
In wisselvallige politieke omstandigheden geeft hij zijn oorspronkelijk missionair elan definitief een academische richting. Als professor en promotor van toekomstige historici, als uitgever van belangrijke geschreven bronnen over Afrika, als auteur van talloze artikelen die de aanzet vormen voor verder historisch onderzoek, als amateur-pionier van de Bantoe-naamkunde en als stichter, verzamelaar en beheerder van een indrukwekkende Afrikabibliotheek, schenkt hij zijn tweede vaderland het kostbare cadeau van een beter toegankelijk verleden.
Vijfenveertig jaar lang, ook na zijn emeritaat, blijft pater Bontinck vanuit zijn stek in de Congolese hoofdstad actief, niet alleen met diverse leeropdrachten maar ook als dagelijks mislezer en geestelijk leider (zelf spreekt hij liever van ‘dienaar’) van de zusters van Mbiti.
Tussendoor blijft hij dag aan dag schrijven in de stilte van zijn indrukwekkende Afrikabibliotheek in het Scolasticat Père Nkongolo. De oogst van dat noeste schrijfwerk is rijk. In zijn in 2004 verschenen liber amicorum met de veelzeggende titel La nouvelle Histoire du Congo, waaraan vele van zijn collega’s en oud-studenten onder leiding van professor Pamphile Mabiala Mantuba-Ngoma hebben meegewerkt, vindt men zijn indrukwekkende bibliografie. Naast een dozijn lijvige boeken vermeldt die ook 172 flink uit de kluiten gewassen artikels en 153 recensies en notities.
Vooral met zijn uitgaven van historische bronnen over Congo van de 17de tot de 20ste eeuw heeft pater Bontinck naam gemaakt. Zijn kritische uitgaven van de Kikongo-catechismus (1624) en van de dagboeken en notities van Jean-François de Rome (1648), Fra Lucca de Caltanisetta (1690-1701) en Silva Porto (1852-54) werpen nieuw licht op de geschiedenis van Congo. Ook de autobiografie van de beruchte slavenhandelaar Tippo Tip (1840-1905) ontsluit hij met minutieuze commentaren. Met de publicatie van Amerikaanse bronnen uit de nalatenschap van Sanford, voormalig ambassadeur in Brussel en later medewerker van Leopold II, belicht hij het ontstaan van de Onafhankelijke Congostaat. Ook de belangwekkende correspondentie tussen de paters Tempels en Hulstaert (1944-48) over Tempels’ La Philosophie Bantoue publiceert en voorziet hij van verhelderende commentaar.
Laatste jaren in Zuun
In 2002 keert pater Bontinck definitief terug naar België. Hij neemt zijn intrek in het missiehuis van Scheut in Zuun, tot hij in 2005 opgenomen wordt in het Sint-Mariaziekenhuis van Halle. Daar overlijdt hij nog voor hem De langzame haast van Pater Bontinck, een boek over zijn leven en werk, kan overhandigd worden. Twee maanden na zijn dood organiseert de heemkring van Schellebelle de voorstelling ervan. De publicatie, opgezet als een bescheiden brochure, is dank zij de medewerking van zestien eminente auteurs, in minder dan een half jaar uitgegroeid tot een volumineus boek. Het parochiehuis ’t Veer is helemaal volgelopen met vrienden, bewonderaars en sympathisanten. Zij hadden hem zo graag als teken van hun dank en erkentelijkheid deze spiegel van zijn leven en werk willen aanbieden, maar daar staan ze dan, bien étonnés de se trouver ensemble sans lui, ietwat verweesd, met in hun handen een boek dat behalve een cadeau aan pater Bontinck opeens ook een In Memoriam is geworden. Hun troost is dat het de herinnering levend houdt aan een man die als missionaris zijn geëngageerde gang is gegaan in een vaak woelige tijd, die als historicus met grote nauwkeurigheid veel sporen heeft uitgezet en die met zin voor humor en relativering het menselijk bedrijf bekeek waarvan hijzelf deel uitmaakte.
Pater Bontinck ligt begraven tussen zijn confraters op het kerkhof van het rusthuis in Zuun.
In zijn geboortedorp Schellebelle blijft zijn herinnering voortleven in de naam van de straat die tegenover zijn geboortehuis naar een nieuwe woonwijk leidt.