Het dorpsplein

DE VROEGSTE BEWONING

Wij zijn er altijd van uitgegaan dat de geschiedenis van ons dorp, met zijn typisch Frankisch dorpsplein, pas echt begon met de grote Germaanse volksverhuizingen in de 4de en 5de eeuw na Christus, na het verdwijnen van de Romeinen in onze streken.

Recente archeologische vondsten bewijzen dat Schellebelle, met zijn gunstige ligging aan de Schelde en zijn vruchtbare landbouwgronden, al véél en véél vroeger bewoond was.

 


 Bij opgravingen in 2020 voorafgaand aan de bouw van het sportcomplex aan de Bellekouter werden twee grafcirkels blootgelegd waarvan de kleinste 18 meter doorsnede heeft en de grootste 55 meter. Deze laatste is de grootste grafcirkel die tot nu toe in gans Europa, Turkije en Korea gekend is. De cirkels dateren uit de late bronstijd en dat is meer dan 3000 jaar geleden, de tijd toen Stonehenge en de piramiden van Gizeh gebouwd werden. 

Een grafcirkel is een opgevulde omgevingsgracht waarvan de grond langs de binnenkant van de cirkel geworpen werd zodat er een heuvel ontstond. In die heuvel werden de urnen met gecremeerde resten van overledenen begraven. Dergelijke grafheuvels (tumuli) waren generaties lang in gebruik. 

Gezien de gigantische omvang van de grootste grafcirkel moet onze streek in die periode en volgens de toenmalige normen, zeer dicht bevolkt geweest zijn. 

Tijdens het verplicht voorafgaand bodemonderzoek bij de aanleg van het gecontroleerd overstromingsgebied op Wijmeersch werden in 2010 resten van een belangrijke Romeinse aanwezigheid in de bodem vastgesteld. De werken werden stilgelegd en een diepgaand archeologisch onderzoek volgde. Er kwam een versterkte Romeinse nederzetting aan het licht met meerdere wooneenheden, te situeren in de 2de en 3de eeuw. 

Al van in het begin van onze jaartelling had Rome het moeilijk om aan de herhaalde invallen van de Germanen weerstand te bieden. Zeer waarschijnlijk moet in die context deze versterkte vestiging langs de Schelde gezien worden. Mogelijks heeft Schellebelle zelfs zijn naam aan deze site te danken, want volgens Maurits Gyseling is de plaatsnaam “Bella” (de oudste schrijfwijze van Schellebelle) een Gallo-Romeins toponiem dat op een Romeinse militaire versterking duidt. Het valt echter wel te betwijfelen of deze vesting daadwerkelijk tot het ontstaan van ons dorp geleid heeft, dat hebben we zeer waarschijnlijk aan de Franken te danken. 

 

DE TREK VAN DE GERMANEN NAAR HET EUROPESE WILDE WESTEN (1) 

Na de verovering van Gallië wordt op de duur de druk op het Romeinse Rijk en de daarbij horende verwoestingen zo groot dat keizer Maximianus al in 286 aan de Franken - een Germaanse volksstam die in het noorden van het huidige Duitsland en Nederland leefde - officieel de toestemming geeft om zich “in de verlaten streken van Noord-België” te vestigen. Franken zijn uitstekende boeren en ze zoeken dan ook naar de vruchtbaarste gronden. Het zijn Salische Franken die onze streken zullen bevolken. Wanneer ze hun modderig stamland (de Wadden, Rijn- en Maasdelta) verlaten, laden ze al hun hebben en houden in een wagen en spannen er een zeil over: een huifkar. De wagens worden getrokken door ossen of ezels. Ze kennen wel het paard, het ruiter- of krijgspaard, maar nog niet het werkpaard. 

De Frankische maatschappij is sterk sociaal gestructureerd: adel, geestelijken, vrijen, onvrijen en slaven. Met een paar families, onder leiding van een vir illustris en samen met hun vee, knechten en slaven gaan ze op pad. De karavaan wordt begeleid door ruiters en gidsen, om de weg te verkennen, de doorwaadbare plaatsen op te zoeken en de karavaan tegen vijandelijkheden te beschermen. 

De geschiedenis zal zich herhalen: dit tafereel is zo weggelopen uit de eerste de beste cowboyfilm, de trek van de Noord-Amerikaanse kolonisten naar het Wilde Westen. 

 

DE FRANKISCHE VESTIGINGSDRIEHOEK 

Wanneer deze Frankische kolonisten ergens blijven stilstaan, om te overnachten of om hun vee een paar dagen rust te gunnen, dan zetten ze hun wagens in een driehoek met alles wat ze moeten beschermen langs de binnenkant. Besluiten ze om er te blijven - wanneer er voldoende hout, goede landbouwgrond, water en weilanden voorhanden zijn - dan laten ze hun karren staan en beginnen aan de buitenzijden van de driehoek hun huizen te bouwen. Logisch, ze kamperen in hun huifkar, als woonwagen, terwijl ze langs de kant hun huis optrekken. 

Dit is de reden waarom sommige dorpen in Europa een driehoekig dorpsplein hebben: het restant van de Frankische vestigingsdriehoek. Deze dorpen behoren tot de oudste van Vlaanderen en één daarvan is Schellebelle. 

 

WAAROM EEN DRIEHOEK 

Een driehoek lijkt evident. Een cirkel is wel rapper geplaatst, maar een driehoek is beter verdedigbaar. Wanneer men de spitsen maximaal bemant kan men met minder volk langer weerstand bieden. Men heeft een breder werp- of schutsveld en men kan toch goed de flanken, wanneer deze niet te lang zijn, beschermen. In de middeleeuwen wordt dit principe algemeen aangewend in de verdedigingswerken van de steden en later zal de Bruggeling Simon Stevin (1558 – 1620) de toepassing hiervan nog perfectioneren. Een verdedigingsdriehoek dus.

Er is nog een godsdienstig aspect. Zowel bij Kelten als Germanen, net zoals bij zowat alle oervolkeren, zijn het cijfer drie en de driehoek ook religieuze, heilige symbolen. 

Germanen geloofden in een goddelijke drie-eenheid. De drie schikgodinnen bepaalden verleden, heden en toekomst van de mens en samen het leven. Dit principe van drie-eenheid werd door de Katholieke leer overgenomen: drie goden die samen het Opperwezen vormen. 

We kennen voorzeker allemaal nog de lijst die bij grootmoeder boven de ingangsdeur hing. De driehoek als symbool van de goddelijke drie-eenheid, met in het midden het alziend oog, als zinnebeeld van de goddelijke alomtegenwoordigheid, en rondom de tekst: “God ziet mij, hier vloekt men niet”. De verchristelijking van oeroude Germaanse symbolen. 


Een driehoek dus met een religieuze dimensie. 

Dergelijk dorpsplein wordt ook “Dries” genoemd. Het woord duidt op een driehoekige structuur met binnenin een gemeenschappelijke weidegrond. Elke bewoner had het recht om er ongehinderd zijn vee te laten grazen, net zoals dit bij de Franken het geval was. 

Van dit soort vrijgeweide (in het dialect ’t miënt (2), naar het woord ‘gemeente’) hebben we geen geschreven bronnen, maar in de praktijk bestond het wel degelijk. Nog tot in de jaren zeventig werd het plein regelmatig door kleinvee afgegraasd. Schapen werden door een herder gehoed, geiten graasden vastgebonden aan de stek (ijzeren staaf die in de grond vastgezet werd) en konijnen of kippen in een renne (verplaatsbare omheining, in de vorm van een bak, volledig afgesloten met traliewerk). 

DE OUDSTE GEKENDE AFBEELDING 

Momenteel is ons dorpsplein uitgevlakt tot een vierhoek, maar op de oudst bekende afbeelding - in het landmeterboek van 1658 (3) - is de oorspronkelijke driehoekige structuur nog duidelijk waarneembaar. Tellen we het aantal percelen, dan kunnen we ervan uitgaan dat een karavaan van 18 wagens of families Schellebelle gesticht heeft. 

De inhoud van het geciteerde meetboek werd in 1709 vernieuwd maar de aanhef vermeldt dat de bijhorende kaarten overgenomen zijn van de grotere algemene kaart uit 1658 (…) ten jaere 1658 ende vernieuwt bijden onderschreven sijnen sone greffier der voorseyde prochen ten jaere 1709 daer bij oock gevoecht sijn cleyne caerten figurative bijden voornoemden greffier gemaeckt vuyt de groote ende generaele caerte gemaeckt bij sijnen voornoemden vader (…).


Ook een paar gebouwen die tussen 1658 en 1709 werden opgetrokken, zijn er niet op afgebeeld. 

We overlopen even. 

Het plein wordt mert genoemd. Het is dus een plaats waar (met wisselend succes sinds 1609) wekelijks markt gehouden wordt. 

“De Stenen Linde” heeft een vierkante gemetste bak rond de voet. 

Er zijn vijf huizen, handelshuizen, herberg-brouwerijen, die een naam dragen: 

  • De Swane, n°4 (rechts naast de huidige Zwanewegel) is een verwijzing naar een vijver met watervogels. 
  • Den Jngele, n°13, (waar nu de KBC staat) huis in de vorm van een winkelhaak, hoekhuis. 
  • De Roscam, n°49 (links naast de veerdam) herberg voor voermannen en hun paarden. 
  • De Valcke, n°50 (rechts naast café ‘De Stenen Linde’) herberg voor jagers. 
  • De 3 Coninghen, n°52 (links naast eethuis ‘De Paele’) herberg voor reizigers. 

Op n°48 is er geen vermelding van herberg-brouwerij de Paele (het Veer), gebouwd in 1668. In 1690 wordt Marijn Clincspoor als eigenaar vernoemd. In 1709 waren zijn oudste dochter Adriana en haar man Francies Van Doorselaer de eigenaars. 

Rechtover de Roscam en de Jngel staat de schandpaal. Logisch, herberg den Jngele functioneerde in die periode als vierschaerhuys, in 1654 was eigenaar en brouwer Jacob Braye en later zijn zoon, ook baljuw en meier van Schellebelle (4)

Tijdens het Ancien Régime was er geen scheiding der machten. De vierschaar functioneerde zowel als gemeentebestuur, vredegerecht, rechtbank van eerste aanleg en notariaat. 

De veerdam wordt veeraert genoemd, op de Schelde vaart een roeiboot over. 

Hoog boven de Schelde is op palen een koord gespannen waaraan de veerpont hangt. De rivierboten zijn voorzien van een zeil aan een mast. De koord van de pont moet dus hoog genoeg gespannen worden zodat de boten er onderdoor kunnen varen. Er is maar één gespannen touw en de aanlegplaats, langs de kant van het centrum, ligt stroomafwaarts. Ook de pont hangt stroomafwaarts. Dus: - ofwel was er toen nog geen getijdenwerking in de Schelde, - ofwel werd de pont alleen maar bij vloed gebruikt. 

Het dak van de kerk is volledig hersteld (vernield in 1580). Er is geen vieringtoren meer. 

De kerk wordt nog steeds als een eenbeukige kruiskerk weergegeven. In 1675 werd nochtans de zuiderbeuk aangebouwd. 

De dreve naer het Casteel situeert zich op de top van de driehoek, naast de pastorij. 

In 1665 werd een nieuwe pastorij gebouwd, maar op de kaart is de vroegere toestand weergegeven. 

“Het Kot” staat er niet op, een datumsteen vermeldt 1679. 

DE STENEN LINDE 

Op de kaart van 1658 staat een opvallende boom midden van het dorpsplein met een vierkant gemetselde stenen bak aan de voet en daarom werd ze “De Stenen Linde” genoemd. De Heemkring heeft hieraan zijn naam ontleend. 

Volgens de Germaanse mythologie staat in het midden van de wereld een oerboom, die met zijn wortels de aarde en met zijn kruin de wereld omspant. Deze kosmische boom, die zowel met de hemel als met de onderwereld in verbinding staat, is de bron van alle leven. Langs zijn kruin dalen de goden naar de aarde. Aan zijn voet huizen de drie schikgodinnen en, zoals al aangehaald, oordelen zij over goed en kwaad, over verleden, heden en toekomst. 

Dit kosmische principe passen de Franken ook toe voor de kleinere levensgemeenschappen, de dorpen die een wereld op zichzelf vormen. Zo staat in het midden van hun dorpsplein de heilige boom, als beschermboom van de hele dorpsgemeenschap, als symbolische ordening van hun wereld. 

In Oost- en West-Vlaanderen en in Henegouwen betreft het meestal een lindeboom. Ook de enige vrouwelijke boom in ons taalgebruik - allicht nog een verwijzing naar de schikgodinnen - en later dé Mariaboom bij uitstek. In de Kempen en in Duitsland is het meestal een eik en in de Scandinavische landen een es. 

Deze dorpsboom geniet dan ook bijzondere bescherming. Er mag niet aan geraakt worden en de Schellebellenaren waren daarin dan ook zeer duidelijk: om hun dorpsboom te beschermen hebben ze er een stenen bak rond gemetseld. 

Onder de dorpsboom werd vroeger recht gesproken waardoor men deze soms ook “rechtsboom” noemt. Opgelegde straffen werden destijds vrijwel onmiddellijk uitgevoerd. Zo liep er meestal een weg van aan de boom recht naar de galg. Ook bij ons was dit het geval. De galg stond op het einde van de huidige Hoge Landweg, aan de Schelde. Zo was voor iedereen, die op de stroom voer, duidelijk te zien dat hier wet en orde gehandhaafd werd. 

Aan de ‘Stenen Linde’ is ook een heksensage verbonden. 

Elke vrijdagnacht, bij de twaalfde klokslag, kwamen van uren in ‘t ronde de heksen hier naartoe gevlogen. Ze zetten hun bezem tegen de boom en sprongen en dansten van jewelste. Ze maakten een lawaai zoals katten die miauwden, zodat de mensen op het Dorp allemaal wakker werden. Van degene die durfde komen kijken werden de ogen uitgestoken zodat die blind was. Op klokslag één uur werd het weer stil rond de boom. 

Omwille van deze sage werd deze boom soms ook de “Kattenlinde” genoemd. 

Eind 1768 werd “De Stenen Linde” illegaal gekapt door pastoor Jozef Bernard Melis (5) en niet terug geplant.


Van bij de opstart van de Heemkring (7 april 1973) werd het heraanplanten van de dorpsboom een prioritaire doelstelling. In februari 1976 werd de gemeente aangeschreven, er kwam een positief antwoord en zondag 4 april was het zover. 

Toen in de kerktoren om 11 uur de klokken galmden en op de pui van het gemeentehuis de feestkanonnen knalden, liet een kraan de aangevoerde zomerlinde (tilia platyphyllos) zachtjes in de plantput zakken. Daarna ging mijnheer pastoor over tot de plechtig inwijding waarna de diverse feestredes werden uitgesproken. Deze heugelijke gebeurtenis werd in een oorkonde vereeuwigd. 

De dorpsboom werd geplant om na de gedwongen fusie van 1977, de eigenheid van Schellebelle als zelfstandige gemeente in de herinnering te laten voortleven.


DE POTJESMARKT 

De beschikbare grote open ruimte midden in het dorp leent zich uitermate om kermis te vieren en markt te houden o.a. de jaarmarkt die veertien dagen na Pinksteren gehouden wordt en “Potjesmarkt” genoemd wordt. Deze markt is zeer oud en tweeledig. Ze omvat een folkloristische pottenmarkt en een traditionele veemarkt, vroeger vooral paardenmarkt. Ze staat vermeld in de Almanak van Rembert Dodoens (1558) (6).

Dit ☞ beteekent iaermercten op plaetsen naer bescreven. Dat root peerde mercten dat swert andere (…).

Dodoens 13 juni 1558, juliaans kalender (= 23 juni gregoriaans kalender)

Verschillende dorpen en steden hadden vroeger een pottenmarkt. Gaandeweg werden de aarden potten vervangen door koperen, tinnen en ijzeren gebruiksvoorwerpen. De pottenmarkten verdwenen. Alleen in Schellebelle bleef ze bestaan omdat men tijdig van grote huishoudelijke potten naar klein huishoudelijk speelgoed voor de kinderen was overgeschakeld. Tevens was het gebeuren tot één van de grootste kermissen van de streek uitgegroeid. 

De laatste potjes vóór de 2de WO werden door de Wetterse pottenbakker Theophiel Zegers gebakken. Hij overleed in 1938 en met hem verdwenen ook de potjes van de markt. 

Onder impuls van Raymond De Waele besloot in 1952 de muziekmaatschappij “Eendracht maakt Macht” de potjes terug op de markt te brengen. Sindsdien gebeurt de verkoop op de pui van het gemeentehuis met blijvend succes. 

De potjes zijn nu al lang geen kinderspeelgoed meer maar worden als sieraad in huis uitgestald.

Van oudsher was er op maandag ook een veemarkt, voornamelijk voor paarden en die was destijds veel belangrijker dan de pottenmarkt. 

In 1620 wordt de jaarmark van het West-Vlaamse Tielt krachtens octrooi van de aartshertogen Albrecht en Isabella verplaatst naar een andere datum gezien de concurrentie van de peerdemerckte tot Schellebelle (7).

Aankondiging van de paardenmarkten in juni 1790.

Tijdens het interbellum kende de paardenmarkt ongeziene hoogtepunten. Het is zelfs nog algemeen bekend dat vóór 1940 de beste fokpaarden door de Duitsers werden opgekocht. Van heinde en ver werden de paarden per spoor aangevoerd en de belangstelling was zo groot dat aan het station van Schellebelle de zijsporen met treinstellen volzet waren en men bijkomend naar Wetterenstation moest uitwijken. 

Vanaf 1940 ging de verkoop van paarden stelselmatig achteruit, ze werden gaandeweg door tractoren en andere landbouwmachines verdrongen. Vanaf 1972 wordt een veeprijskamp ingericht die de paardenmarkt in stand houdt. Viggens zijn intussen definitief van de markt verdwenen.

Potjesmarkt rond 1935

De juiste datum van deze marktdag wordt door de volksmens door middel van een rijmpje onthouden: 

Poaschen op Poaschen neer 

binnen zeeven weeken komt Seenksen weer. 

Seenksen spreenkt op een plank, 

acht daugen noardien es ’t Lee ommegank. 

Lee ommegank spreenkt op een berd, 

acht daugen loaëter es ‘t Pootsesmert. 

 

DE TOL OP DE POTJESMARKT 

Het handboek der kerkgoederen uit 1686 vermeldt drie verschillende belastingen die op de Potjesmarkt geheven werden (5)

Iets uniek was het “plaatsrecht aan de Linde”. Het vertier rond de ‘Stenen Linde’ was tijdens die feestelijkheden veel groter dan op andere plaatsen op het dorpsplein. Cafébazen en handelaars maakten ruzie om er de beste plek te bemachtigen. Daarom werden de plaatsen rond de boom afzonderlijk verpacht aan de meest biedende (…) ende oock wort de steenen linde jaerelijcx verpacht opde jaeremerct tsij om bier te tappen ofte anderssins (…). 

Daarnaast moest nog een bijkomende taks betaald worden voor al de dieren die naar de markt kwamen en dit werd de tol genoemd (…) ende oock paert inden thol diemen heft op de bestialen die aldaer te marct commen (…). Ook dit was een typisch Schellebelse belasting en kwam, bij mijn weten, nergens anders voor. 

Tenslotte was er nog het algemeen voorkomend standrecht dat men ’t recht vanden reep noemde. Voorts competeert aende kercke t’recht vanden reep die jaerelijcx ghespannen wort op de jaeremerckt vande peerden die daeranne gebonden worden tot vijf grooten van jder peert, ende van elck craem dat daer ghestelt wort eene groote (…)

Het standgeld en de pachtopbrengst rond de ‘Stenen Linde’ kwam integraal de Kerk toe. De tol werd geïnd door de heer van Schellebelle en één derde hiervan ging naar de Kerk (8). Nadat in 1768 ‘De Stenen Linde’ illegaal gekapt was, werd de verpachting van het plaatsrecht uitgebreid voor elke standhouder en tot de ganse marktruimte. Iedereen kon bieden om de beste plaats op de markt toegewezen te krijgen en dit werd toen de tol genoemd. 

In 1950 werd deze tol nog opgehaald door August en Edmond De Pauw. Nadien door de veldwachters. In 1954 had de laatste tolverpachting plaats. De foorkramers hadden onderling afgesproken om zo laag mogelijk te bieden zodat de belasting nog weinig opbracht. 

Zoals op elke markt bestaat het standrecht nog steeds. 

 

DE DINSDAGMARKT 

In 1609 verlenen de Aartshertogen aan de heerlijkheid Schellebelle-Wanzele een octrooi om op dinsdag een wekelijkse markt in te richten. 

Blijkbaar was niet iedereen in de omtrek goed geïnformeerd en bleef de opkomst onder de verwachtingen. Er kwam een informatiecampagne om de markt bij het brede publiek kenbaar te maken (9) (…) den gemelden wekelyken Merktdag niet meer gefrequenteerd en word als in voorgaende tyden, waerschynelyk uyt dies het Publicq danof niet genoegsaem en is geinformeert (…).


Gedurende 100 jaar zal de markt wel haar hoogte- en laagtepunten gekend hebben, maar in 1709 is ze ten onder gegaan. In 1783 wordt een aanvraag tot heropstart ingediend en hierbij getuigen de oudste inwoners (10) (…) dat de selve marct is onderbleven ende te niet gegaen ten jaere 1709 door den orlog ende diere ende slechte tijden (…). 

Blijkbaar zijn het in 1783 betere tijden want de gemeente krijgt de toestemming om de markt opnieuw in te richten (…) een jeder kenbaer maeckt dat den gemelden wekelijkschen merckt dagh alle dijsdaeghen van jder weeke sal worden geobseveerdt ende gecontinueert gelijk voorgaendelijk (…) 

De heropstart van de wekelijkse markt, moet van korte duur geweest zijn. De Franse Revolutie staat voor de deur en er komen opnieuw oorlogen en dure en slechte tijden. Andermaal kwijnt de markt weg. 

In 1797 wordt in Lede (de vaste verblijfplaats van de heer van Schellebelle) op dinsdag een wekelijkse markt ingericht. We kunnen ervan uitgaan dat de dinsdagmarkt van Schellebelle naar Lede verhuisd is. 

 

DE SCHANDPAAL 

Tijdens het Ancien Regime werd recht gesproken op de vierschaar. 

Oorspronkelijk zetelde de vierschaar in het openbaar, onder de gerechtsboom die meestal op een centrale plaats op het dorpsplein stond. Bij ons was dit ‘De Stenen Linde’. 

Men had drie verschillende justitiegraden: hoge (voor zware misdrijven), middele (voor lichte misdrijven) en lage (voor grondgebonden rechtszaken). Enkel de hoge justitie kon lijf- en doodstraffen uitspreken. In de middeleeuwen was opsluiting of vrijheidsberoving als straf niet gekend. 

Niet alle vierscharen beschikten over de drie justitiegraden.

Vanaf de 16de eeuw werd het gebruikelijk dat de vierschaar in een herberg zetelde. Dat voor deze functie de voornaamste, centraal gelegen herberg uit het dorp gekozen werd, ligt voor de hand. Zoals al gezegd functioneerde bij ons den Inghele (waar nu de KBC staat) lange tijd als wethuys voor de vergaderingen van de dorpsnotabelen en de vierschaar. 

Er schuinover, op een weloverwogen plaats, in de nabijheid van gerechtsboom ‘De Stenen Linde’, bij de ingang van de Hoogstraat en de toegang tot het veer, op de weg die naar de galg leidde en op een plaats waar veel volk passeerde, stond de schandpaal. 


Meestal werden de meeste onterende straffen aan de schandpaal uitgevoerd en iemand aan de schandpaal binden noemde men scavotten of pilloriseren. Wie zijn familie of de gemeenschap ten schande bracht kwam hiervoor in aanmerking. 

Een onterende straf was soms zeer doeltreffend. Zo werd een boer, die boter onder het gestelde gewicht verkocht, veroordeeld om na de hoogmis, wanneer er veel volk op de dorpsplaats was, gescavotteert te worden met de boter op zijn hoofd totdat deze gesmolten was. Vandaar onze zegswijze over iemand die wat te verbergen heeft of niet goed te vertrouwen is, dat hij boter op het hoofd heeft. 

 

DE OPEENVOLGENDE PLAATSNAMEN 

Het dorpsplein werd oorspronkelijk plaetse (van het Grieks “platus”: plat, breed, ruim) genoemd. Dit was trouwens ook zo in veel andere gemeenten. 

De tot nu toe oudste vermelding die we hiervan terugvinden komt uit het rentboek van het leen van 1/3 van Schellebelle en Wanzele uit 1450 (11) Jtem Jan de proefst over pieteren den bruyckere vut eene hofstede gheleghen aen de plaetse te belle (…) 

Merk op dat Schellebelle toen nog kortweg belle genoemd werd. 

Zoals hierboven al aangehaald wordt op 3 augustus 1609 het octrooi verleend om op dinsdagen een wekelijkse markt te organiseren. Uiteraard wordt die markt op het dorpsplein ingericht en het valt te verwachten dat ook de plaatsnaam mert vanaf nu zijn intrede zal doen. Zo draagt de afbeelding in het landmeterboek uit 1658 nog wel de naam plaetse als titel maar op de dorpsplaats zelf staat mert geschreven en in het bijhorend kadaster (uit 1709) er is enkel nog van mert sprake. Ook gans de periode dat de markt niet meer gehouden werd, blijft de benaming plaetse ofte merckt en mert / merckt / marct nog steeds in gebruik. 

Een laatste vermelding van plaetse vinden we terug in de kerkrekening van 1787 (12) (…) kercke heeft afgestaen haer recht in de profijten van de jaermerckt Item haer recht van plantagie op de plaetse ofte merckt. 

Nadien komen we de naam plaetse nergens meer tegen. De benaming merkt komen we voor het laatst tegen in de verkoopakte uit 1843 van herberg “De Zwaan” (…) Een huys en erve gelegen te Schellebelle aen de Merkt (…) (13)

De huidige plaatsnaam ‘Dorp’ vinden we voor het eerst in de “Staten van Goed” van Francois Joseph Lalemant, uit 1805 (14) (…) zoo het zelve met de brauwerije stallingen batimenten, rede tot het veir gestaen ende gelegen is binnen Schellebelle in het Dorp. 

Sindsdien is ‘t Durp de gangbare benaming voor het dorpsplein. 

Op 1 januari 2012 werd het “Beboomd dorpsplein met voetweg Zwanewegel” als monument beschermd. 

 

DE ZWANEWEGEL 

Hoe deze wegel aan zijn naam komt ligt voor de hand. Aan de westkant lagen de swaenebochten en aan het Dorpsplein lag herberg de swaene. Maar wie heeft aan wie zijn naam geleend? 

Volgens de literatuur verwijst de herbergnaam naar een open waterput bij een brouwerij waarbij de naam soms aan de brouwerij zelf gegeven wordt. Dus een vijver die de brouwerij van het nodige brouwwater voorziet en waarop watervogels, o. a. zwanen, neerstrijken. 

In ons geval rijst de vraag of de vernoemde herberg wel naar een vijver en niet naar de aanpalende toponiemen genoemd werd. 

De Hekkergemstraat werd in de 17de eeuw Meerschstraete genoemd. De langs beide kanten gelegen swaenen bochten waren dus hoogstwaarschijnlijk drassige weilanden met natuurlijke waterpoelen - uitermate geschikt voor watervogels - en daarenboven beschikte herberghe de swaene zeker in 1686 over een eigen gedolven waterput. Zo wordt na het overlijden van brouwer Jan van Hoye de (…) steenput pompe kelder ende brauwerije (…) geschat op 41 pond groot (15).

Reconstructietekening uit het meetboek. 

In de staat van goed van Pierijntken t’ Acquaert uit 1648 (16), wordt de Zwanewegel (zij woonde aan de oostkant ervan) swaene straetken genoemd en de afbeelding uit het meetboek van 1658 maakt duidelijk dat het wel degelijk over een straetken gaat en geen weghelcken

Dit straetken (nu een smalle doorgang) was oorspronkelijk het verlengstuk van (…) den waghenwegh loopende van schellebelle naer eertbrugghe (…) (17) de huidige Stationsstraat en die vertrok van op de Dorpsplaats als verbindingsweg met Serskamp en verderop naar Aalst. Aan de huidige grens met Serskamp lag het kasteel en ’t goed ter Eertbrugghe

Volgens de richtlijnen van Maria Theresia van Oostenrijk (1740 - 1780) moest een wagenweg minstens 20 voet (5,5 m) breed zijn (18)

In diezelfde periode was er wel nog een andere verbinding met de Dorpsplaats, een voetweg (breedte 5 voet of 1,4 m) die van aan de zuidoostkant van de zuidelijke swaenebochten vertrok en op de verbindingsweg tussen de mert en de Meerschstaete aansloot - op bijgaande reconstructiekaart in stippellijn weergegeven - en die nu het huidig traject van de Stationsstraat vormt. 

We vermoeden dat, na verloop van tijd, het swaene straetken niet meer aan vereisten van een wagenweg kon voldoen, te smal werd en men voor vrachtverkeer de aansluitende voetweg ging gebruiken, zodat de weginrichting veranderde. 

……………………………………… 

(1) Geschiedenis van België, H Pirenne, 1902. 

(2) Woordenboek van het Schellebels dialect, 2007. 

(3) Landmeterboek van Schellebelle en Wanzele, 1709 (AR 156 - 253). 

(4) Staat van goed van Catheleyne De Wilde, 1694 (AR 156 – 31 / 7). 

(5) Handboek der kerkgoederen, 1686 (PAR 274 - 1). 

(6) Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience (K 69133 [C2-pdm 1 d]) 

(7) Geschiedenis van Wetteren en omliggende Gemeenten. Jan Broeckaert, 1862. 

(8) Resolutieboek, 1703 - 1785 (AR 156 - 246). 

(9) Bekendmaking dinsdagmarkt (AH 75011). 

(10) Getuigenissen bij de heropstart van de dinsdagmarkt (RAG FF 790). 

(11) Rentboek van het derde, 1450 (AR FM 78 - 2648). 

(12) Kerkrekening, 1787 (R. v. Vl. 31842). 

(13) Archief Matthys nr. 28. 

(14) Archief ’t Veer, nr. 29. 

(15) Staat van goed Jan van Hoye, 1686 (AR 156 - 31 / 4). 

(16) Staat van goed Pierijntken t’Acquaert, 1648 (AR 156 - 24 / 12). 

(17) Landmeterboek 1658 (AR 156 - 1). 

(18) Schouwing der wegen (AR 88 - 680). 

Afbeeldingen: Archief Heemkring.


Deel deze informatie: