Dit merkwaardig gebouw heeft al een eeuwenlange geschiedenis achter de rug.
In oorsprong ging het hier enkel om een hofstede, maar het huis verkreeg alras verschillende sociale functies: brouwerij, herberg, veerhuis, vierschaarhuis, gemeentehuis en parochiehuis.
Het huidig en de naastliggende percelen staan in het landmeterboek van 1658 onder nummer 48. Hierbij staat vermeld:
Gheeraert Beerten erfve sijn hofstede suyt oost het voergande noort west de straete naer de pont suyt west de hoogh straete groot 74 Roe 15½ voet. (1)
Het was dus een hofstede, van een brouwerij of een handelshuis is geen sprake.
Gezien huisnummers in die tijd nog niet voorkwamen, waren - ten behoeve van de belastingambtenaren - alle handelshuizen verplicht om een uithangbord te hebben en een naam te dragen. Dit werd dan uiteraard in het meetboek (kadaster) vermeld.
In de loop van de volgende jaren werd het erf aangekocht door Marijn Clinckspoor en Cathelyne de Maerschalck, maar de huysyngen schueren ende stallen waren daarbij int ghemeen tot cavelynghe ende liquidatie (in onverdeeldheid) gebleven.
Allicht daarom had het echtpaar tijdens het huwelijk op dezelfde grond een nieuw huis gebouwd.
Dit huis werd verhuurd aan Jan vande Velde en we gaan ervan uit dat dit het huidig parochiehuis is (zonder den toren).
In de Staat van Goed, ingediend in 1692 na het overlijden van Cathelyne († 4 september 1690), wordt het erf omschreven als:
In 1692 was het dus een hofstede en brouwerij.
De brouwerij moet, voor die tijd, vrij groot geweest zijn. De brouwketel werd geschat op 25 pond 8 schellingen groot daar waar de brouwketel van Geert Braye - eigenaar van den Inghele - in 1694 op 8 pond groot geprezen werd. Deze laatste brouwde dan ook slechts cleyn bier, bier met een laag alcoholgehalte dat enkel in de eigen herberg verbruikt werd (3).
Elke herbergier brouwde toen zijn eigen bier.
Zoals verder zal blijken had de brouwerij als naam: de Paele.
‘Paal’ is de naam van de grote roerspaan die bij het brouwen gebruikt werd. Een afbeelding hiervan komt nog steeds voor in het embleem van brouwerij Hoegaarden.
De naam verwijst meteen naar de brouwactiviteit, dit in tegenstelling met de andere in de heerlijkheden Schellebelle-Wanzele en Ertbrug gekende brouwerijen, die een doelgroep, een kenmerk of een andere activiteit benadrukten.
- Op het Dorp:
De Swaene: (rechts naast de Zwanenwegel) verwijzing naar een vijver met watervogels. Bij het brouwproces werd het vijverwater gebruikt.
De 3 Coninghen: (links naast eethuis ‘De Plaetse’) herberg voor reizigers.
De Valcke: (rechts naast café ‘De Stenen Linde’) herberg voor jagers.
De Roscam: (links naast de veerdam) herberg voor voermannen en hun paarden.
Den Inghele: (op de hoek met de Hoogstraat, nu KBC) huis in de vorm van een winkelhaak, hoekhuis.
- Op de Hoogstraat:
De Trompe: (plaats vroeger Maricolenklooster) herberg voor muzikanten.
Den Deegen: (op de hoek met de Trompstraat) herberg voor krijgslieden.
- Op de Aard:
Den Swarten Ancker: (rechtover de veerdam) herberg voor schippers.
- In de Bruinbeek:
Den Heireleir: (op de hoek met de Vijverstraat) herberg omgeven met haagbeuk.
- In Wanzele:
Den Leckeren Tand: (aan de St. Rochus kapel) herberg waar men lekker kan eten.
- Op Ertbrug (parochie Schellebelle, Land van Dendermonde):
Den Ruyter: (op de hoek met de Wettersestraat) herberg voor ruiters en hun paarden.
Den Anckre: (op de hoek met de Damstraat, nu grondgebied Serskamp) huis in de vorm van een anker, hoekhuis.
In de Staat van Goed van Cathelyne de Maerschalck werd de behuysde hofstede wel als een brouwerij maar niet als een herberg beschreven. Daarnaast was er ook een kleinhandel voor huiselijke benodigdheden waar ondermeer pampier en pontloot verkocht werd. Mede door de omvang van de brouwketel kunnen we ervan uitgaan dat bier brouwen de hoofdactiviteit was en dat het bier voornamelijk voor levering aan de plaatselijke bevolking bedoeld was.
Ook de naam paele verwijst naar een, voor die tijd, ‘grote’ brouwerij en dit was nodig.
Door de “Vrede van de Pyreneeën” (07 november 1659), bij het einde van de Frans-Spaanse oorlog, werd de druiventeelt voor commerciële doeleinden in de ‘Spaanse Nederlanden’ verboden. Voordien had Vlaanderen een behoorlijke wijnproductie en werd er meer wijn dan bier gedronken (4).
De oudste gekende afbeelding van wijnstokken in onze streek staat in het “Veil Rentier d’Audenarde” van 1275. (5).
En niet alleen in het zuiden van Oost-Vlaanderen, maar ook bij ons werden er op grote schaal druiven gekweekt.
Zo staan er op de landmeterkaart van 1658 (1), tussen de huidige Stationsstraat en de Roebeek, 11 wijngaarden aangeduid - het landschap vertoont hier een natuurlijke glooiing naar het westen - en in 1692 vermeldt de kleinhandel van Marijn Clinckspoor zelfs nog 50 stopen wijn (1 stoop = +/- 2,5 liter) (2).
Het verbod op de druiventeelt deed de wijnproductie hier langzaamaan verdwijnen. Om de dorstigen te laven moest er nu meer bier gebrouwen worden en zo ontstond de noodzaak aan een grotere brouwcapaciteit.
Bier werd in die tijd levensnoodzakelijk. Water drinken was bepaald gevaarlijk. Het oppervlaktewater was grotendeels vervuild en zich een steenput aanschaffen was een hele en vooral kostelijke onderneming. Bij gebrek aan hygiënisch inzicht werden deze waterputten dan nog veelal dicht bij het huis en de beerput gegraven, zodat ook dat water bacteriologisch vervuild werd (4).
Tijdens het brouwproces wordt het water gekookt zodat alle bacteriën gedood worden en het brouwsel veilig kan gedronken worden en het werd dan ook echt gedronken om zijn dorst te lessen. Het alcoholgehalte was trouwens zeer laag, best te vergelijken met ons huidig tafelbier. Iedereen kon er dan ook liters van drinken.
Het lage alcoholgehalte en het feit dat biertonnen niet luchtdicht konden afgesloten worden, bracht met zich mee dat dit bier maar zeer beperkt houdbaar was. Gezien de moeilijke transportmogelijkheden was elk dorp, zelfs elk gehucht op zijn eigen brouwerij aangewezen.
Gedurende meer dan 250 jaar zal op deze site bier gebrouwen worden.
Op 28 november 1937 kwam hieraan een eind. Toen overleed de laatste brouwer Alberic Lawaet en werden de brouwersactiviteiten stopgezet (6).
In 1956 werden de gebouwen door de parochiegemeenschap aangekocht, om ze als parochiehuis te renoveren. Een jaar voordien was het brouwerijgedeelte al afgebroken.
Maar niet alles wat aan het brouwersverleden herinnert is verdwenen.
Wat verder in de Hoogstraat, bij huisnummer 6, staat in de tuin nog de moutmolen uit 1867 van de vroegere brouwerij. Nog een zeldzaam exemplaar van een rosmolen zoals er vroeger wel meer voorkwamen.
De molen werd voortbewogen door een paard, dat in een manege langs de buitenkant rond het gebouw liep en dat een boom aandreef die schuin over het dak met een standaardspil, die door de nok kwam, verbonden was.
Dit gebouw werd in 2012 als monument beschermd (7).
Tijdens het Ancien Régime was de veerdienst een heerlijk recht, geclaimde eigendom van de plaatselijke heer. In 1619 was herberg den Inghele samen met de ponte en het veirschip verhuurd aan Pieter de Meyere (8).
Na het overlijden van Marijn Clinckspoor kwam de paele in bezit van zijn oudste dochter Adriana (°1675). Ze was gehuwd met Francies Van Doorselaer en ze hadden zeven kinderen. Adriana overleed in 1711 en haar man in 1731. Hun zoon Judocus (hij was presbyter, priester en pastoor van Wontergem) verkreeg het goed door erfenis en verkocht het op 30 mei 1738 aan de markies van Lede, heer van de twee derden van Schellebelle en Wanzele (het andere derde behoorde tot Ertbrug). Het werd toen omschreven als:
Een jaar later werden brouwerij en herberg samen met de veerdienst verhuurd aan Gabriël De Causemaecker. Hierbij is de beschrijving:
(…) het veir met ponte en schuyte benevens de behuysde hofstede schuere stallinghen brauwereye (...) staende neffens het voorseyde veir van oudts genaempt de paele.
In 1793 was Jan Frans Lalemant huurder van veerdienst en veerhuis. Deze bekwam het goed door aankoop op 26 florial IX (16 mei 1801). Bij de verkoop was de omschrijving:
Eersten Coop
Notabele
herberge Ende Brauwereye
Alvooren Binnen de voor-
noemde prochie van schellebelle
Eene schoone behuysde hofstede
Wesende herberge voortijds
genaemt De paele alsnu het
veir en vierschaerhuys van
schellebelle, groot jn gronde (…) (10)
In de herberg vond dus de vierschaar onderdak en het goed werd niet langer de paele genoemd. De nieuwe naam het veir was al enige tijd in gebruik, dit gezien de markies zijn herberg en brouwerij steeds samen met de veerdienst verpachtte.
In 1798, tijdens de Franse Tijd, werden de veerdiensten genationaliseerd. Jan Frans Lalemant bleef huurder.
Tot 1884 - met een korte onderbreking - zal de familie Lalemant pachter van de veerdienst blijven, maar stelselmatig werd de dienst aan diverse veermannen onderverhuurd.
Tijdens het Ancien Régime was er geen scheiding der machten. De vierschaar functioneerde zowel als gemeentebestuur, vredegerecht, rechtbank van eerste aanleg en notariaat.
Oorspronkelijk zetelde de vierschaar in het openbaar, onder de gerechtsboom die meestal op een centrale plaats op het dorpsplein stond. Bij ons was dit ‘De Stenen Linde’.
In de 16de eeuw werd het gebruikelijk dat de vierschaar in een herberg zetelde. Dat voor deze functie de voornaamste, centraal gelegen herberg uit het dorp gekozen werd, ligt voor de hand. Zo functioneerde den Inghele lange tijd als wethuys voor de vergaderingen van de dorpsnotabelen en de vierschaar. Niet verwonderlijk, in 1654 was eigenaar en brouwer Jacob Braye - en later zijn zoon - ook baljuw en meier van Schellebelle (3).
In 1732 werd, ten behoeve van de vierschaar, in het Bellekasteel (gelegen aan de monding van de Roebeek) een kamer als schepenkamer ingericht. Daar konden dan ook de gemeentelijke documenten bewaard worden (12).
Toen de kasteeleigenaar, de markies van Lede, in 1772 besloot om het kasteel stelselmatig te laten slopen, diende een andere locatie gezocht. De vierschaar achtte een herberg niet meer geschikt om er de documenten te bewaren en (vertrouwelijke) vergaderen te houden. Daarom werd besloten om aan het veir twee kamers aan te bouwen, als vergaderplaats en archiefruimte: ‘den toren’.
De markies, eigenaar van het gebouw, moest daartoe de grond afstaan.
In 1773 is dit een feit:
(…) gevolght opden costen staet van lasten als mede gheconsidereert de becostinghe het Bauwen een schepenen huijs tot bewaeringhe vande prochie archiven (…) (12).
Volgens de overlevering werd de toren aan het oorspronkelijk huis aangebouwd met afbraaksteen van het kasteel en dit is goed mogelijk.
Het ligt inderdaad voor de hand dat de markies, die sinds 1738 ook eigenaar van Het Veer was, ten behoeve van de weth (gemeentebestuur) van zijn heerlijkheid, afbraakmateriaal van zijn kasteel liet gebruiken. Dat was sinds 1697 verhuurd als pachthof en was meer en meer in verval geraakt.
Zoals reeds gezegd was een brouwerij levensnoodzakelijk voor elk dorp. Dat dit huis en zijn bewoners dan ook in hoog aanzien stonden, ligt voor de hand. Zo werd de functie van meier of burgemeester in heel veel dorpen door de brouwer waargenomen.
Ook bij ons was dit het geval. Jan Frans Lalemant was in 1803 - korte tijd na de aankoop van ‘t Veer - naast brouwer tevens burgemeester van Schellebelle en van 1830 tot 1896 hebben ‘de Matthysen’ eigenaars van brouwerij den Ruyter in de Wettersestraat, het burgemeesterschap waargenomen.
‘De toren’ gaf meteen een imposante stempel aan het uitzicht van het gebouw waardoor de belangrijkheid ervan zeker onderlijnd werd.
Tot 1897 zal ‘t Veer als gemeentehuis blijven functioneren, toen werd door de gemeente een eigen gebouw aangekocht (13).
De laatste bewoonster van ’t Veer was Celine Lawaet. Ze overleed op 8 juli 1956 zonder nakomelingen.
Op 17 december van dat jaar werd het goed aangekocht door de toenmalige onderpastoor Nollé, voor de som van 484.980 Bfr, met het oog om het te laten dienstdoen als parochiehuis. Hierbij was geen enkele parochiale organisatie betrokken, zelfs pastoor Dessonville bleek niet op de hoogte te zijn. Aangezien priesters zich, in hun persoonlijke naam, geen eigendom mogen aanschaffen moest er naar een rechtspersoon gezocht worden en zonder enige inspraak was geen enkele Schellebelse parochiale vzw daartoe bereid. Door bemiddeling van deken D’Hollander van Wetteren werd de aankoop dan maar ingeschreven op naam van vzw ‘Parochiale Werken St. Gertrudis’ te Wetteren.
Gedurende de volgende 10 jaar zorgde het financieel gesjoemel en het eigengereid optreden van de onderpastoor voor zware spanningen. Een billijke overeenkomst met de parochiale verenigingen bleef uit.
Om als parochiehuis te functioneren diende het gebouw zeker aangepast en gerenoveerd te worden. Van een ‘feitelijk bestuur’ kreeg architect Valère Raman de opdracht om een plan uit te werken (14) en begin 1959 begonnen de renovatiewerken.
De vzw ‘Parochiale Werken St. Gertrudis’ Wetteren was wel eigenaar van het gebouw maar wenste er niet in te investeren. Alle lasten dienden door de Schellebelse parochiale verenigingen gedragen te worden.
De werken schoten goed op en op 4 juli 1959 kwam deken D’Hollander van Wetteren het gerenoveerde gebouw plechtig inzegenen.
Na het vertrek van onderpastoor Nollé, in 1967, werden onderhandelingen gestart om de toestand te normaliseren. Toen bleek dat de uiteindelijke kostprijs, aankoop inbegrepen, 1.587.541 Bfr. bedroeg en dat de financiering ervan zeer onduidelijk, zelfs bedenkelijk was. Het duurde dan ook enige tijd vooraleer de verschillende partijen tot een overeenkomst kwamen.
Uiteindelijk werd op 17 februari 1973 een vzw ‘Parochiale Werken Schellebelle’ opgericht en werd op 24 januari 1977 de eigendom, met al de resterende lasten, van de vzw ‘Parochiale Werken St. Gertrudis’ Wetteren, naar de parochiale vzw van Schellebelle overgedragen.
Het huis was wel voldoende ingericht als parochiehuis, met wooneenheid, dorpscafé en vergaderzalen, maar een feestzaal ontbrak nog. Vooral de toneelvereniging ‘De Constlerende’ en heel wat plaatselijke verenigingen hadden nood aan een zaal om activiteiten voor hun leden te organiseren.
Al op 20 oktober 1977 besliste de nieuwe vzw om er werk van te maken en een bouwaanvraag werd ingediend.
Dit viel niet bij iedereen in goede aarde, vooral de plaatselijke dorpspolitiek trachtte stokken in de wielen te steken. Zo werd begin 1979 door het schepencollege een aanvraag ingediend om de veerdienst af te schaffen en om, aan de veerdam en achter het parochiehuis, een voetbrug over de Schelde te bouwen. Indien er op die plaats een ‘passerelle’ zou komen dan kon er van een verdere uitbreiding van het parochiehuis geen sprake meer zijn.
Via provinciale politieke weg werd Mathot, minister van openbare werken, aangeschreven die over de inplanting van een voetbrug aan de veerdam een negatief oordeel velde. Hij stelde voor om, indien gewenst, de brug in de Dabstraat te bouwen. Ook de toenmalige dienst ‘Zee-Schelde’ was die mening toegedaan.
De gemeenteraad zag er dan maar van af en gaf zijn goedkeuring aan de uitbreidingswerken van de parochiezaal. De bouw van de zaal kon beginnen.
Op 6 november 1981 werd de nieuw aangebouwde feestzaal plechtig ingehuldigd. Bij die gelegenheid werd een brochure uitgegeven waarin onder de titel: “Het Parochiehuis ’t Veer een merkwaardig Gebouw”, door de Heemkring de geschiedenis van het gebouw voor het eerst werd beschreven.
……………………………………………
(1) Meetboeck der prochen van Schellebelle ende Wansele (1658), AR 156 – 1.
(2) Staat van goed van Cathelyne de Maerschalck (1692), AR 156 – 32 / 4.
(3) Staat van goed van Catheleyne De Wilde ( 1694), AR 156 – 31 / 7.
(4) Ons Heem 1972 nr. 6 ‘Herbergnummer’. // Ons Heem, 1978 nr. 6 ‘Wijnkultuurnummer’. // Geschiedenis van de Trappistenabdij te Westmalle (1977), Jan B Van Damme o.c.r.
(5) Het oude renteboek van Oudenaarde (1275), Heemkring Businaris Maarkedal (2010).
(6) Zestig jaar Parochiehuizen te Schellebelle (1990), Adolf Uyttenhove.
(7) Beschermingsbesluit 11 januari 2012.
(8) Huisnamen op de Dorpsplaats te Schellebelle in de 17de en 18de eeuw (1973), Jules Pieters.
(9) Archief Heemkring, 75080 A.
(10) Archief ’t Veer, 17.
(11) Archief ‘t Veer, 10.
(12) Resolutieboek (1703 – 1785), AR 156 – 246.
(13) Archief Heemkring, 75186.
(14) Archief Heemkring, kaarten en plannen.
Foto’s en afbeeldingen: Archief Heemkring.