De ijzeren pont had een ander opritsysteem, hierbij werden de aanmeerdeuren uitgerold.
Deze pont was 20 meter lang, 4 meter breed, was dubbelwandig en kon plaats bieden aan twee geladen karren. Ze werd gebouwd op de scheepswerf van Hemiksem voor een kostprijs van 238.681 Bef.
Kort na de Tweede Wereldoorlog was het aan het veer nog een drukte van jewelste. Tijdens het seizoen werd tot 200 keer heen en weer gevaren. Lege karren kon men altijd overzetten, maar geladen voertuigen moesten op hoogtij wachten. Dan waren de hellingen van de op- en afrit korter, bovendien lag de pont dan ook hoger in het water waardoor er minder kans bestond dat de pontketting over de bolder zou schuiven. Bij de ijzeren pont waren de bolders van een mechanisme voorzien, die dit onmogelijk maakte. Van koeien is bekend dat die niet altijd gedwee op de pont stapten, die werden dan aan het vaartuig vastgelegd en zwommen mee over.
Wanneer tijdens de overtocht een schip aankwam werd met een rode vlag gezwaaid als teken dat het pontveer in gebruik was en de schipper moest wachten.
Begin de jaren zestig schakelden heel wat boerenbedrijven over naar boom- en sierteelt en zij hadden de hooiweiden op de Aard niet meer nodig. De pont raakte in onbruik.
In 1965 werd ze aan Mendonk verkocht om op de Moervaart dienst te doen. Aangezien er op die vaart geen stroming is moest ze er overgetrokken worden. Ze lag ook recht in het water en verankerd tussen twee kettingen. Begin 1978 werd ze er door een baileybrug vervangen.
In 1982 werd de veerdam langs de kant van het centrum dichtgegooid en de dijk opgehoogd. En dit was nodig, bij springtij kwam het water soms tot op het straatniveau van het Dorp. Hierbij verdwenen de twee windassen, die bij het optrekken van de pontkettingen dienstig waren. Om die eeuwenoude manier van pontvaren in herinnering te houden werd, op initiatief van de Heemkring, op 11 juni 1993 een (andere) kaupestrang aan de opgehoogde veerdam onthuld. Die windas was door de scheepswerf van Baasrode aan de Heemkring geschonken.
Bij de dijkwerken, tengevolge van het Sigmaplan, werd in 2011 op beide oevers de overzetplaats heringericht. Bij die werken kreeg deze windas een ereplaats aan de ingang van het veer.
Aan de bedrijvigheid rond de veerdam is ook een toversage verbonden.
Het moet heel, heel lang geleden zijn. Het is algemeen geweten dat de duivel graag op plaatsen vertoeft waar hij de mensen niet moest aansporen om te vloeken. Een dergelijke plaats was de veerdam. Het naar boven sleuren van hooikarren vanop de veerpont, kon slechts gebeuren met veel vakmanschap vanwege de voerman en al eens met de hulp van helpers waarbij de veerman niet de minste was. Daar kletterden de zwepen en nog harder de vloeken soms uit noodwendigheid, maar meestal uit pure gewoonte want het gebeurde nooit wanneer de pastoor in de buurt was.
Geladen karren werden steeds bij hoog water overgezet, de te bestijgen helling aan de veerdam was daardoor een heel eind korter. En toch gebeurde het meer dan eens dat krachttermen en een kletterende zweep nog onvoldoende waren om de geladen karren naar boven te krijgen. Dan moest er natuurlijk nog man- of paardenkracht bijgehaald worden om te helpen steken of trekken.
Een duivel, die zich door de veelvuldige aanwezigheid van de pastoor aan het veer en het daardoor achterwege blijven van het vloeken, tekortgedaan voelde, zon op weerwraak: hij zou zijn eigen aanwezigheid hier eens duidelijk manifesteren. Daarvoor had hij de zoon van een kleine boer uitgekozen.
De jongen was met een geladen kar brandhout in de Lageweg verzonken geraakt. Een bezemleurder kwam juist voorbij en bood hulp aan. Hij legde zijn bezems op het lamoen, wreef met zijn linkerhand over zijn borst, sloeg het paard bemoedigend op de schouders en zei: “kom”. Het paard trok de verzonken kar brandhout zomaar tot op de verharde weg. De jonge boer stond vol verwondering en vroeg meteen of hij die paardentruc ook mocht leren. De man nam zijn zwarte muts af, trok een rood schapulier van over zijn hoofd en gaf het aan de jongen met de opdracht: “Draag dit op uw hart en als ge met paarden in moeilijkheden geraakt drukt ge uw linkerhand op uw hart, denk aan mij en ge zult wel zien”.
De jongen gaf hier verder geen gerucht aan en hij trok altijd zonder hulp, de zwaarste karren van op de veerpont over de soms gladde kasseiweg van de veerdam naar boven. De veerman en de meest ervaren paardenknechten begrepen er niets van en ze kregen argwaan. De praatjes gingen rond en ook de pastoor kwam het te weten.
Op een dag gebeurde er een ongeluk in de veerdam: een te zwaar geladen kar was met paarden en al achteruit gebold en het was maar best dat het gespan tegen de aangemeerde pont kon steunen, zo niet was het zeker de Schelde binnengerold. Gans de gebuurte was al komen helpen trekken en steken zonder resultaat. Ten einde raad werd de jonge boer (hij woonde op Hekkergem) thuis opgeroepen om ook een handje te komen toesteken. De jongen haastte zich naar de veerdam, wreef eens over zijn borst, dacht aan de leurder en zei tegen het koppel paarden: “kom”. En zie, de paarden begonnen te stappen, heel gewoon te stappen en trokken zonder moeite de lading de helling op. Toen de kar ongeveer halverwege de veerdam was riep de veerman: Ziedent mieljaardenonde… , maar hij kon zijn zin niet afmaken want hij kreeg de pastoor, die daar al wandelend aan het brevieren was, in het oog. Deze hoorde de vloek en sloeg van ’t verschieten met zijn rechterhand een kruisteken. En plots konden de paarden de kar niet meer trekken en begon gans het gevaarte terug naar de Schelde te bollen. Had de pastoor niet onmiddellijk met zijn linkerhand terug een kruis geslagen, de veerman, de boer met zijn knecht en nog een paar omstaanders waren voorzeker onder de wielen van de kar verpletterd.
Toen de lading de helling al boven was gereden kwam de vader van de jongen juist aangestapt met zijn paard om bij te spannen, maar het was niet meer nodig, alles was veilig uit de veerdam geraakt.
De pastoor was er nu meer dan ooit van overtuigd dat hij in een tweegevecht met duivelse krachten verwikkeld was. De vader kreeg de opdracht om zijn zoon te ondervragen en gade te slaan. Uiteindelijk vond hij het rode schapulier dat hij onmiddellijk naar de pastoor droeg. Deze dompelde het in wijwater en verbrandde het. Daardoor verloor de jonge boer van Hekkergem zijn macht over de paarden en van de bezemverkoper heeft men ook nooit meer iets gehoord of gezien.
Sinds 6 december 1805 was er een vast tarief voor het overzetgeld van kracht: “De reglementering tot bepaling van lastgeld voor vee- en pontlieden”.
In 1948 (een brood kostte toen 4 Bef.) bedroeg dit, voor een enkele reis:
Pont en veerschuit werden steeds samen verhuurd. In 1948 betaalde Nooi van Appels (Benoit Verhofstadt, hij was afkomstig van Appels) nog 7.000 Bef. insteekgeld, voor een termijn van drie jaar. De dienst moest alle dagen verzekerd blijven van zonsopgang tot zonsondergang. Dit betekende dat in de winter de veerdienst al om 17u. gesloten was.
Toen Nooi zijn termijn in 1951 ten einde liep werd er niet meer geboden. De dienst was niet meer winstgevend gebleken en niemand wilde er nog insteken. Ten langen laatste aanvaardde Kazzen (Casimir De Both) om, in loondienst, de veerdienst te verzekeren. De “Dienst van de OpperSchelde” betaalde hem 12.000 Bef. voor een termijn van drie jaar. De overzet moest nu alle dagen verzekerd worden van 5u30 tot 23u.
Er was nog wel een “veermansfooi” in gebruik.
In 1951 bedroeg die:
Sinds 1 januari 1976 is ook dit overzetgeld afgeschaft. Sindsdien beschikt Schellebelle over een uniek stukje gratis openbaar vervoer.
Eeuwenlang is een eenvoudige houten schuyt als veerboot in gebruik geweest.
Op folio 118 van het landmeterboek uit 1658 blijkt dat, in die tijd, de roeiboot door een zittende veerman trekkend aan twee riemen werd voortbewogen. Deze manier van varen kan alleen bij kleine, smalle boten. Bij brede roeiboten trekt de veerman rechtstaand aan de riemen en zo gebeurde het hier tot 1986; hoewel er, volgens getuigenissen, ook wel eens gewrikkeld werd. Rechtstaand werd met één roeispaan - die op de achterkant van de boot rustte - snel heen en weer bewogen.
In 1956 geraakte de toenmalige houten sloep een paar keer in onbruik. Er kwam een nieuwe grotere ijzeren overzetboot en die bood plaats aan minstens 8 personen en vooral: hij was veel stabieler, veel lichter en beter hanteerbaar. Gezien zowel passagiers als veerman tijdens het overvaren rechtstonden was de stabiliteit van de nieuwe boot wel een groot pluspunt. Op dit gedeelte van de Schelde mochten rivierboten maximum 15 km. per uur varen en dit werd niet altijd opgevolgd. Vooral ongeladen rivierschepen kunnen hoge boeggolven veroorzaken zodat men zich vroeger in de kleine boot niet altijd op zijn gemak moet gevoeld hebben. Sommigen durfden zelfs niet in die boot stappen.
Ook bij het overvaren met de roeiboot werd de kracht van de stroming benut. De veerman zette de roeiboot met de voorkant schuin tegen de stroming in en door de kracht van het langsstromende water werd de schuit naar de overkant geduwd. De veerman moest er alleen voor waken om de boot schuin te houden en, door aan te riemen te trekken, ter hoogte van de aanlegsteigers te blijven.
Dit is simpel uitgelegd, maar vooral bij giertij moest de boot langs een Scheldeoever - waar er veel minder stroming is - soms tientallen meters opgetrokken worden, om bij het oversteken zijn uiteindelijke bestemming te bereiken.
Sinds 1986 zijn de roeispanen voorgoed opgeborgen. Er kwam een buitenboordmotor. Vanaf dan gebeurt de overzet dus niet meer met mankracht maar met pk.
Wegens het toenemend toerisme naar het natuurgebied “De Kalkense Meersen” (waarvan meer dan 3/4den in Overmere, Schellebelle, Uitbergen en Wetteren ligt) werd in 2003 een kleine platbodemschuit aangeschaft.
Die werd in 2006 door een groter exemplaar vervangen. Bij die gelegenheid kreeg de oude uitgediende roeiboot een ereplaats op de Scheldedijk.
Zoals reeds aangehaald werden in 2011 de toegangen tot het veer totaal gerenoveerd wat het uitzicht compleet veranderde. Sindsdien zijn er vlottende veersteigers met een plat toegangsvlak waarlangs de veerboot zijdelings aanmeert. Ook personen in een rolwagen kunnen vanaf nu van de dienst gebruik maken.
Zeer typisch voor het veer van Schellebelle is dat er op beide oevers van de Schelde een bel hangt. De functie hiervan is vrij duidelijk: de veerman of -vrouw om een overtocht verzoeken.
In dit verband is ons veer een unicum in zijn soort. Daar waar er bij andere veren moet geroepen worden of er maar op bepaalde tijdstippen overgevaren wordt (de veren van Moerzeke en Sint-Amands varen op het half uur), moet men bij ons maar aan de bel hangen en zet men over op verzoek. Wel moet er een half uur middagpauze in acht genomen worden (behalve voor schoolkinderen, die worden altijd overgezet).
Sommigen associëren de naam “Schellebelle” soms met die bel: “Bel aan de Schelde”. Dan zou de naamgeving van ons dorp toch van zéér recente datum zijn.
In 1952 nam Kazzen de veerdienst over en hij woonde op Over. Voorheen woonden de veermannen allemaal op de rechteroever, langs de kant van het centrum. Telkens als men nu wilde overgezet worden moest men naar Over roepen of op de vingers fluiten en het kon toch wel enige tijd duren eer er daar beweging kwam. Er ontstond wrevel.
In 1956 kocht Kazzen een bronzen scheepsklok van een baggeraar die het exemplaar uit de Schelde gerecupereerd had. Het gemeentebestuur ging akkoord om die bel aan het veer te plaatsen en het probleem was opgelost.
Op de Potjesmarkt 1982 werd die bel gestolen en nooit teruggevonden, zeer waarschijnlijk werd ze aan de Schelde teruggeven. Enige tijd hing er toen een versleten schop waarop moest geklopt worden. Door de gemeente werd later een nieuwe bel geplaatst en in 1990 werd ook de linkeroever van een bel voorzien.
Links, de bel aan het veer, rond 1970.
Rechts, op een sokkel, staat de originele ‘kaupestrang’ gebruikt bij vloed.
Rechtsonder liggen de resten van de windas die bij eb gebruikt werd.
………………………………….
(1) Rechttrekking der Schelde. Doorsteek, (GAS 1882)
(2) Werken aan de Schelde, (AH 72050)
(3) Overeenkomst tussen de heer van Dendermonde en Arnulf Hiele, 1210 (AR FM 78 - 2633)
(4) “Handboek der Kerkgoederen”, 1686 (PAR 274 - 1)
(5) “Geschiedenis van de Gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen”, Frans De Potter en Jan Broeckaert, 1890.
(6) “Kalken”, Eugeen Bogaert en André Van De Sompel, 1997.
(7) “Van een mestham te Schellebelle in de xvde eeuw”, Jules Pieters
(8) Archief ’t Veer, nr. 36
(9) Rechttrekking der Schelde (GAS 1882)
(10) Meetboek Schellebelle- Wanzele, 1658 (AR 156 - 1)
(11) Archief ’t Veer, nr. 1
(12) Archief ’t Veer, nr. 15
Foto’s archief Heemkring, tenzij anders vermeld.